P.C. Hooft bezong haar ‘zoete stapjes’: schoen Maria Tesselschade in Museum Alkmaar

Schoen Maria Tesselschade, c Maria Strijbis

Schoen Maria Tesselschade, c Maria Strijbis

*Een brand in een historisch pand is een groot verlies voor cultureel erfgoed, maar kan één voordeel hebben: dat stadsarcheologen de kans krijgen de eeuwenoude beerput te onderzoeken. In de put onder de Langestraat 60 in Alkmaar - het huis waar Maria Tesselschade Roemers Visscher (1594-1649) na haar Amsterdamse tijd woonde – leverde dat spectaculaire vondsten op. Tijdens de Gouden Eeuw bewonderd en bezongen door niemand minder dan Brederode, P.C. Hooft, Constantijn Huygens en Casper van Baerle, was ze in 1623 als een blok gevallen voor de Alkmaarder Allart Jansz. Crombalch, oud-zeeofficier. De komende maanden onder meer in Museum Alkmaar: haar trouwring met diamant, een schoen uit de periode 1625-1650 die - waarschijnlijk - door haar is gedragen en scherven van glazen die ze graveerde.

Uit de collectie van de Koninklijke Bibliotheek is er de brief die P.C. Hooft in 1633 naar Alkmaar stuurde toen Maria Tesselschade schoeisel was vergeten tijdens een van de bijeenkomsten op het Muiderslot, bij ouderen nog steeds op het netvlies door de schoolplaat van J.H. Isings. Daar vermaakten kopstukken uit de culturele elite zich met musiceren en voordragen uit eigen werk. De begaafde Maria – ze schreef gedichten, musiceerde, tekende goed, graveerde glazen, beheerste Frans en Italiaans – was er een graag geziene gast. P.C. Hooft verwoordde het bloemrijk: ‘Mejoffre, u hebt hier uw muilen gelaten. Dit is een lelijke vergeetachtigheid. Want het was beter dat u uw voeten vergete was en wat daar aan vastzit. De vloer, denk ik, heeft u willen houden en u bent haar ontglipt (…..) De stenen en planken liggen te treuren omdat ze niet langer door die zoete stapjes gestreeld worden.’

Trouwring Maria Tesselschade, c Maartje Strijbis

Trouwring Maria Tesselschade, c Maartje Strijbis

De tentoonstelling verwent ook met een handschrift van Maria Tesselschade zelf, een brief uit 1633 (uit de collectie van de Universiteitsbibliotheek Leiden) aan Hooft ter begeleiding van de gegraveerde roemers die ze hem had gezonden: ‘Siet hier dan, het geen ghy vierigh begeerden, wert u eyvrich gesondt; ick heb dapper besich geweest met snijen; de eerste is gebroecken, en ock het duyts zijn te veel letteren; wil soo wel niet vallen; het stont te krivelich; heb(b)e daerom het latijn gekoocen….’

Aan het slot bedankte ze Hooft voor de patrijzen die hij haar had gezonden. In de beerput troffen de archeologen ook botjes van een patrijs aan, volgens de toelichting op de expositie een zeer zeldzame vondst. Wellicht resten van een feestmaal dat Maria Tesselschade heeft genoten? Het valt niet te bewijzen, maar voor wie de botjes ziet liggen, is de historische sensatie nabij.

Vermeend portret Maria Tesselschade naar de originele prent van een jonge vrouw door Hendrick Goltzius uit 1612, prentmaker Johannes Körnlein onder supervisie Cornelis Ploos van Amstel, 1770

Vermeend portret Maria Tesselschade naar de originele prent van een jonge vrouw door Hendrick Goltzius uit 1612, prentmaker Johannes Körnlein onder supervisie Cornelis Ploos van Amstel, 1770

Er is helaas geen portret van haar overgeleverd, zodat we niet kunnen nagaan welke schoonheid Brederode voor ogen had toen hij zijn liefdesgedichten voor Tesselschade schreef. Veel geciteerd werd zijn lyrische liedtekst, uitgegeven na zijn dood in 1622: ‘O Parl! en puyck der vrouwen! En bloem van onse tijd!’ We nemen graag aan dat ze leek op het portret van een jonge vrouw dat Hendrick Goltzius in 1612 maakte. Museum Alkmaar en Erfgoed Alkmaar hebben haar met deze tentoonstelling een liefdevol samengesteld eerbetoon gebracht.

De expositie over Maria Tesselschade in Museum Alkmaar duurt tot en met 29 oktober. Voor meer informatie: http://www.stedelijkmuseumalkmaar.nl

 

 

 

 

 

 

Reageren